Carnaval is, zeg maar, niet echt zo mijn ding, ook al ben ik een Zuiderling. Toch heb ik in mijn jonge jaren één keer meegedaan aan een Carnavalsoptocht. Dat was dik zestig jaar geleden, in mijn geboorteplaats Roosendaal, dat in carnavalstijd wordt omgedoopt in Tullepetaonestad.
Met mijn twee jongere broertjes bedacht ik een plan. We leenden wat kleren van onze vader en moeder, we mochten een wandelwagentje gebruiken, en een van de poppen van een van onze zusjes. Een schoolbord kwam goed van pas om op te schrijven wat we uit wilden beelden. Het ideale echtpaar schreef op ons verzoek onze pa in zijn bekende schoonschrift op dat bord.
En daar gingen we, op weg naar de opstelplaats voor de optocht: mijn jongste broer in boerenkiel en dito pet voorop met het schoolbord, mijn andere broer met rok, hoed en paraplu als de moeder en ik met wandelstok en hoed als de vader. Het wandelwagentje met pop werd ongetwijfeld door mijn moederbroeder voortgeduwd: zo hoorde dat toen, net zoals het hele plaatje tamelijk cliché was: een ideaal echtpaar zonder kind leek onbestaanbaar voor ons, drie keurig katholiek opgevoede jongetjes.
Op weg naar de verzameling carnavalswagens en optochtdeelnemers kreeg ik het als de vader letterlijk aan de stok met mijn broertje de moeder, en bij die ruzie bleken paraplu en wandelstok nuttige attributen in de strijd. Gelukkig legden we het nog net op tijd bij, en na het gladstrijken van onze verfomfaaide outfit werd de voetreis naar de optochtplek voortgezet.
We kregen een plaats toegewezen in de optocht, en daar ging het, lief kijkend en zwaaiend naar het publiek, dwars door Tullepetaonestad.
Onze voorbeeldige uitbeelding van ‘Het ideale echtpaar’ werd na afloop van de optocht beloond met een prijs in de categorie ‘kleine groepen’. Het had niet veel gescheeld of het was heel anders afgelopen.